Historische achtergronden

Het project ‘1323’

Met de herdenking van de Vrede van Parijs van 1323 vraagt het project ‘1323’ aandacht voor de middeleeuwse voorgeschiedenis van onze Schelderegio. We doen dat door het vertellen van verhalen rond de Vrede op belangrijke locaties in het hele stroomgebied van de Schelde.

 Het project vraagt aandacht voor de Vrede van Parijs, de voorgeschiedenis van de Vrede, en voor een van de belangrijke gevolgen: de vereniging van Hollands-Zeeland en Vlaams-Zeeland en de verheffing van Zeeland tot graafschap in het Duitse Rijk. Van 2023 tot 2025 wordt het grote verhaal over ‘1323’ op allerlei manieren en plaatsen verteld en in de herinnering vastgelegd. Dat doen we door het verhaal van ‘1323’ te verbinden met een reeks lokale geschiedenissen; via de zogenaamde ‘plaatsen van herinnering’. Deze nog bestaande plaatsen in de Schelderegio spelen een belangrijke rol in het grote verhaal van ‘1323’.

 Het project werd geïnitieerd door de Werkgroep Cultuurgeschiedenis van het Koninklijk Zeeuws Genootschap der Wetenschappen en de Leerstoel Geschiedenis van Zeeland in de Wereld (van 2013 tot 2023 ingesteld aan de Universiteit Utrecht door het Familiefonds Hurgronje). Belangrijke partners zijn de Reygersberch Stichting, de Stichting Erfgoed Zierikzee, de Archives Departementales du Nord in Rijsel/Lille, Frankrijk; en ook het VSB Fonds, het Fonds NOT en de Stichting Renesse.

Het originele Vredesverdrag van Parijs van 6 maart 1323. Bron: Achives Départementales du Nord Lille, Musée 12.

Eén regio: twee Koninkrijken

Na het uiteenvallen van het Rijk van Karel de Grote ontstonden in de loop van de negende en tiende eeuw twee grote Koninkrijken in West-Europa. In het westen het Franse Koninkrijk met Parijs als centrum. In het oosten het gedecentraliseerde Duitse Rijk. De Duitse koning was ook keizer van Rome. Vandaar de officiële naam tot 1806: het Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie. De Duitse koning werd gekozen door de vorsten van zijn Rijk. Net als in Frankrijk kwamen de Duitse vorsten voort uit de adellijke dynastieën die in de negende eeuw de koninklijke ambten in het gedecentraliseerde rijk monopoliseerden. Anderen koninkrijken in dit gebied waren verdwenen: het Friese, Lotharingse, Lombardische, en Bourgondische Rijk werden grotendeels opgenomen in het Duitse Rijk.

 De noordwestelijke grens tussen de twee koninkrijken liep langs de Schelde. Deze rivier mondde eerst nog uit waar nu Terneuzen ligt, maar verlegde later zijn loop naar de Noordzee langs Antwerpen en Zierikzee. De verhouding tussen land en water zou zeker tot aan de grote inpolderingen van de zeventiende eeuw (en feitelijk tot op vandaag) regelmatig veranderen door menselijk ingrijpen en stormvloeden. Rond 1200 was de grens ondanks de nieuwe loop van de Schelde niet veranderd. Het land van Geraardsbergen, het land van Aalst, het land van Waas, de oostkant van Gent, de Vier Ambachten en de Zeeuwse eilanden waren Duits, maar lagen ten oosten van de Schelde. Brugge, de westkant van Gent en Sluis waren Frans.

Kaart met gebieden en plaatsen waarover in de Vrede van Parijs afspraken zijn gemaakt

Net als elders in het Franse en Duitse Rijk monopoliseerden meer dan duizend jaar geleden een paar adellijke families de grafelijke en hertogelijke ambten in het stroomgebied van de Schelde. De ambten en bijbehorende soevereine rechten werden feitelijk erfelijk bezit van deze families. Wel bleven ze hun ambten in ‘leen’ houden van de vorst. Iedere nieuwe graaf of hertog moest leenhulde brengen aan hun leenheer. Soms wisten de koningen hun gezag als leenheer over hun eigengereide leenmannen te versterken of hun macht te breken.

 

Intussen breidden grafelijke en hertogelijke dynastieën hun in-leen-gehouden vorstendommen uit door omliggend gebied te incorporeren. Onvermijdelijk ontstonden zo conflicten over de ruimtes tussen de uitbreidende vorstendommen. De gebieden tussen de twee Duitse en Franse koninkrijken, langs de Schelde, werden tegen 1100 een conflictzone. Rond de Schelde lagen nu vier vorstendommen: het graafschap Holland in het noordwesten, het hertogdom Brabant en het graafschap Henegouwen in het oosten, het graafschap Vlaanderen in het zuidwesten. Holland, Brabant en Henegouwen waren Duits, Vlaanderen was Frans. Hier vielen grafelijke en hertogelijke rechten steeds meer samen met een begrensd territorium. De landen langs de Schelde werden zo een steeds belangrijker grensgebied tussen de vier vorstendommen.

Afgietsel zilveren munt geslagen in Middelburg door Guy van Namen die zich vanaf 1304 tot zijn dood in 1311 graaf van Zeeland noemde. Opschrift voorzijde: CO(M)IT(IS) ZEELANDIE. Opschrift achterzijde: MONETA X MIDDELB. Bron: Zeeuws Genootschap.

Vorstendommen in de Schelderegio

In de grenszones stuitten de uitbreidende vorstendommen op elkaar, en dat leidde zowel tot bondgenootschappen en huwelijksallianties als tot oorlogen. Door de groei van de bevolking en het handelsverkeer in de Schelderegio nam de druk toe om gebieden ook productief te maken. Daarmee groeiden de mogelijkheden voor vorsten om inkomen uit hun gebieden te verwerven, steeds meer ook via tolheffing, een van de belangrijkste vorstelijke rechten.

Meer inkomsten maakten meer statusverhogende uitgaven mogelijk, grotere slagkracht in tijden van oorlog, en meer statusverhogende allianties. In het stroomgebied van de Schelde, in de grenszones tussen het Duitse en Franse koninkrijk, werd in de twee eeuwen tussen 1150 en 1350 door de naburige vorstendommen nog gestreden om gebiedsuitbreiding. Maar de expansie van de Bourgondische dynastie die tussen 1350 en 1450 volgde had geen gevolgen meer voor de grenzen tussen de vorstendommen die de Bourgondiërs verwierven.

Het graafschap ten noorden van de Scheldedelta was van Friese oorsprong. Het werd geregeerd door een familie die afstamde van Gerulf, graaf van Frisia, en dus ook wel bekend staat als de Gerulfingen. Al in de tiende eeuw kreeg deze familie ook het eiland Schouwen in leen van de Duitse koning. Het werd opgenomen in het uitbreidende graafschap dat sinds begin twaalfde eeuw Holland werd genoemd. De graven van Holland breidden hun gebied uit naar het noorden (waar de vrije Friezen woonden), het oosten (richting bisdom Utrecht), en het zuiden (richting hertogdom Brabant). Terwijl de vorstendommen zo uitbreidden of soms weer inkrompen, ontwikkelden de geïncorporeerde gebieden regionale identiteiten; met eigen rechtsgebruiken, taalgebruik, culturele tradities, economieën en machtsrelaties.

Tegen 1350 hadden de Gerulfingen en hun Henegouwse opvolgers uit de Avesnes-familie West-Friesland, de zuidelijke eilanden van Zeeland en het Amstelgebied verworven. De laatste twee gebieden werden eerst in leen gehouden. Zuidelijk Zeeland was een leen van de Vlaamse graaf, en het Amstelgebied van de bisschop van Utrecht. Het Amstelgebied werd uiteindelijk geïncorporeerd in het graafschap Holland. Net als met Schouwen had dat ook met de Vlaamse eilanden van Zeeland kunnen gebeuren. Maar het liep heel anders. In 1323 werd Zeeland een graafschap onder de Avesnes-dynastie. De verheffing van een verenigd Zeeland tot graafschap was de uitkomst van een eeuwenlange strijd tussen de Hollandse en Vlaamse graven om controle over dit uiterste zuiden van het verdwenen koninkrijk Frisia.

Wapen van Holland. Bron: ipankonin, Wikipedia.

 Strijd om de Schelderegio

De oorlogen om Zeeland die culmineerden in de vorming van een onafhankelijk graafschap waren een gevolg van verschillende op elkaar inwerkende krachten. De druk op het gebied nam toe met de uitbundige economische ontwikkeling, ontginningen en verstedelijking in de hele Schelderegio vanaf de tiende eeuw. Na het jaar 1000 werd de wedijver in het gebied tussen adellijke families, kloosters en nederzettingen om het gebruik van het land intensiever. Dat maakte het grensgebied tussen hun graafschappen voor de Hollandse en Vlaamse graven interessanter als bron van inkomsten en vorstelijke status. Terwijl in tiende eeuw Schouwen werd geïncorporeerd in Holland, kregen de Vlaamse graven in de vroege elfde eeuw de rest van het Scheldegebied in leen van de Duitse koning. Ze verwierven zo het land van Aalst, het land van Waas, de Vier Ambachten en de zuidelijke eilanden van Zeeland.

Wapens van de familie Dampierres (links) en Avesnes (rechts). Bron: Caranorn, Wikipedia

Zo begon rivaliteit tussen de regerende families van de expanderende Vlaamse en Hollandse graafschappen invloed uit te oefenen op de ontwikkelingen in de Scheldemonding. Ook de dynastieën van de andere twee Duitse vorstendommen in het Scheldegebied, Henegouwen en Brabant, speelden een rol in deze vorstelijke rivaliteit om macht en aanzien. Omdat deze regerende families onderlinge huwelijksallianties sloten, ontwikkelde hun rivaliteit om het Scheldegebied zich allengs tot een familievete. De rivaliteit tussen Holland en Vlaanderen in het gebied wortelde ook in zo’n familieband. In 1067 gaf de Vlaamse graaf Boudewijn V aan Dirk V, graaf van Frisia, zijn Duitse gebieden langs de Schelde in leen (de Zeeuwse eilanden, de Vier Ambachten, het land van Waas en Aalst). De Gerulfinger Dirk was de stiefzoon van Boudewijns tweede zoon Robert. Deze Vlaamse gravenzoon werd vanwege zijn rol als voogd voor Dirk V bekend als Robert de Fries. Hij werd later ook graaf van Vlaanderen.

Deze gift aan Dirk V zou de oorsprong worden van de oorlogen om Zeeland die pas met de vrede van Parijs van 1323 werden beëindigd. De strijd om controle over het gebied tussen de twee rivaliserende vorstendommen intensiveerde rond 1250. Terwijl ze hun controle over Zeeland uitbreidden en hun grafelijk gezag er steeds meer lieten gelden, begonnen de laatste Gerulfingers, vanaf Floris V en zijn jonggestorven zoon Jan I, eind dertiende eeuw de titel ‘graaf van Zeeland’ te voeren. De uitbreiding van hun macht over het gebied leidde tot steeds meer conflicten met de Vlaamse graaf, van wie ze het gebied in leen hielden, en met wie ze rechten en inkomsten moesten delen. Nadat hij in 1303 Zeeland veroverde droeg ook de oom van Jan I, Guy van Namen, zoon van de graaf van Vlaanderen, de titel ‘graaf van Zeeland’. Jan I was in 1299 als graaf van Holland opgevolgd door Jan II, graaf van Henegouwen, uit het huis van Avesnes. Rond 1300 kwam het conflict rond Zeeland zo tot een hoogtepunt.

De vorming van het graafschap Zeeland werd van fictie werkelijkheid. Onder bemiddeling van de Franse koning werd in 1323 de titel ‘graaf van Zeeland’ in het Verdrag van Parijs vastgelegd en door de Vlaamse en Hollandse graven en hun grafelijke steden bezegeld, en door de Duitse keizer bevestigd. Dit betekende dat de noordelijke Zeeuwse eilanden, die inmiddels bekend stonden als Zeeland-Beoosten Schelde, met als hoofdstad Zierikzee, werden losgemaakt uit het graafschap Holland. Ze werden verenigd met Zeeland-Bewesten Schelde dat werd losgemaakt van de leenband met Vlaanderen. Het graafschap viel toe aan de Henegouws-Hollandse Avesnes. De Vlaamse Dampierre-familie kreeg voor dit verlies een grote schadevergoeding, en verwierf voorgoed de Vier Ambachten en het land van Waas, van Aalst, en van Geraardsbergen. In 1328 werd een regeling getroffen met de erfgenamen van graaf Robert van Namen. Het graafschap Zeeland was nu definitief Henegouws-Hollands.

Oplopende dynastieke rivaliteiten

Dat het conflict om Zeeland en de andere gebieden langs de Schelde zich rond 1250 sterk intensiveerde had een aantal oorzaken. Zo werden de graven van Holland steeds actiever in het gebied. In 1217 gaven Johanna van Constantinopel, gravin van Henegouwen en Vlaanderen, samen met Willem I, graaf van Holland, en hun burggraven van Zeeland Middelburg stadsrechten. Rond dezelfde tijd verleende Willem I vermoedelijk ook Zierikzee stadsrechten. In 1223 verleende diens zoon Floris IV als graaf van Holland samen met zijn burggraaf van Zeeland stadsrechten aan de havenplaatsen Domburg en Westkapelle. Hij deed dat zonder de Vlaamse gravin daarin te kennen, een feit dat in Vlaanderen niet onopgemerkt bleef. Conflicten over de rechten hadden al in de twaalfde eeuw tot oorlogen geleid, die in 1167 waren besloten met de Vrede van Brugge. Daarin werd het gezamenlijke bestuur over Zeeland geregeld, en vermoedelijk werden daarna ook de twee burggraven van Zeeland aangesteld, die het grafelijk gezag in het burggraafschap Zeeland uitoefenden, in Vlaams Zeeland gezamenlijk. De Vlaamse burggraaf zetelde in Brugge, de Hollandse burgraaf kwam uit de familie van de heren van Voorne. Eerst vond de hoge rechtspraak voor Vlaams Zeeland plaats in Brugge, maar na 1200 nam Middelburg die rol over. De Vlaamse burggraaf verdween, en alleen de Hollandse burggraaf van Zeeland bleef.

 

Johanna van Constantinopel werd na haar dood in 1244 als gravin van Henegouwen en Vlaanderen opgevolgd door haar zus Margaretha. Zij raakte verwikkeld in allerlei opvolgingsconflicten om het bezit van Henegouwen, Rijks-Vlaanderen en de Zeeuwse eilanden. Ze had haar eerste huwelijk met de Henegouwse edelman Burchard van Avesnes al spoedig laten ontbinden en hertrouwde met de edelman Willem van Dampierre. Haar zoon Jan van Avesnes, uit haar eerste huwelijk, eiste tegen haar zin de opvolging in Henegouwen en Rijks-Vlaanderen op. Hij werd daarin gesteund door zijn zwager Willem II, graaf van Holland, die in 1248 werd gekozen tot Rooms-koning van het Duitse Rijk. In 1250 verbrak Willem II met steun van de Rijksdag de leenband met Margaretha. Jan van Avesnes werd beleend met Henegouwen en Rijks-Vlaanderen, en Willem II zou zelf heer van Zeeland worden. In 1253 werd een Vlaams invasieleger verslagen bij Westkapelle.

Houtsnijwerk op paneel van de Kist van Oxford. Deze kist, ook wel Kist van Kortrijk genoemd, werd in 1909 ontdekt in New College van de Universiteit van Oxford. Op de voorzijde van de kist zijn deVlaamse troepen tijdens de Guldensporenslag in 1302 afgebeeld. In het midden staan mannen met hun goedendag.

Na de dood van Willem II in 1256 verzoende Margaretha zich met diens broer Floris de Voogd. In 1260 huwde diens neef Floris V met Beatrix, dochter van Guy van Dampierre, de graaf van Vlaanderen. Hun zoon Jan I stamde dus net als zijn oom Jan II af van Margaretha van Constantinopel. Beatrix kreeg de eilanden van Zeeland mee als huwelijksgift, het was vermoedelijk de bedoeling om Holland los te maken van de leenband met Vlaanderen. Rond 1290 raakten Floris V (graaf van Holland) en Guy van Dampierre (graaf van Vlaanderen) verwikkeld in een strijd om Zeeland, maar in 1296 werd Floris V vermoord. Zijn zoon Jan II werd toen door zijn grootvader Guy erkend als graaf van Zeeland. Maar omdat hij in 1299 overleed eiste Vlaanderen de eilanden terug op, en begon een nieuwe reeks oorlogen.

 

Na de overwinning op de Franse koning bij Kortrijk in de beroemde Guldensporenslag van juli 1302, begon de Vlaamse graaf zijn campagnes tegen de graaf van Henegouwen-Holland. In 1303 veroverde Guy van Namen geheel Zeeland op Zierikzee na, waarna hij zich ‘graaf van Zeeland’ liet noemen, tot zijn dood in 1310. De Vlamingen rukten op naar Holland en bezetten de meeste Hollandse steden en de bisschopstand Utrecht. Ze sloegen opnieuw het beleg rond Zierikzee. Maar in 1304 versloeg een gecombineerde Frans-Hollandse vloot onder leiding van de Genuees Rainer Grimaldi de Vlaamse vloot bij Zierikzee. De oorlog werd nog voortgezet in het zuiden, maar in 1322 leidden onderhandelingen in Doornik tot een verdrag dat op 6 maart 1323 werd bezegeld, en tot een duurzame vrede leidde, de Vrede van Parijs.

Replica-reconstructie in gipsreliëf van de graftombe van Floris de Voogt in de Koorkerk van de Abdij van Middelburg, Cuyper Ateliers, ca. 1900. Cuypershuis Roermond, Houttuin.

Regionale identiteiten in de Schelderegio

De ontwikkeling van het graafschap Zeeland, of van andere regionale bestuursvormen in de Schelderegio, zoals bijvoorbeeld de Vier Ambachten, was niet alleen het werk van enkele grafelijke families en hun directe omgeving. De groeiende economische integratie binnen de Schelderegio en de opkomst van Brugge en omliggende steden als centra in de zeeroutes in het Noordzeegebied en het Balticum en de Middellandse Zee, stimuleerden de ontwikkeling van het gebied tot een geürbaniseerde complexe samenleving. De netwerken en instituties verbonden met handel en nijverheid, zoals gilden, expandeerden. Het aantal kloosters, kastelen, kapellen en parochiekerken groeide vanaf de dertiende eeuw ook sterk.

De in 1123 vanuit Vlaanderen gestichte abdij van Middelburg ontwikkelde zich binnen enkele decennia tot een van de belangrijkste instellingen in Zeeland. De abt en zijn scriptorium speelden ook een belangrijke rol in de ontwikkeling van de regionale bestuurscultuur. De graven van Holland vonden in de steden en in de abdij van Middelburg belangrijke bondgenoten. De snel in belang toenemende Zeeuwse adel daarentegen had tot aan de Slag bij Zierikzee in 1304 de neiging de Vlaamse graaf te steunen en zich ook tot hem te wenden als arbiter in conflicten met de Hollandse graaf.

De verschriftelijking nam toe, en vanaf de dertiende eeuw begon de Nederlandse volkstaal in de Schelderegio, zich naast het Latijn en Frans, te ontwikkelen tot cultuur- en bestuurstaal. De Vlaamse klerk Jacob van Maerlant vertaalde filosofische werken in het Nederlands, ook in opdracht van Hollandse graven en hoge edelen. De Dordtse klerk Melis Stoke, mogelijk afkomstig van Schouwen, verwerkte bestaande kronieken van Holland en vulde die aan tot zijn beroemde Rijmkroniek. Dit leerboek waarin Melis Stoke uitgebreid verslag doet van de oorlogen tegen de Friezen en de oorlogen in Zeeland tegen de Vlamingen was opgedragen aan Willem III, graaf van Holland uit het Henegouwse huis. In de kroniek van Melis Stoke spelen de ‘Zeelanders’ een belangrijke rol, naast Friezen en Vlamingen.

Een Zeeuwse identiteit vormde zich, die werd herkend door anderen. De vorming van die eigen identiteit werd aangemoedigd door de ambachtsheren van Zeeland. In 1257 en 1291 gaven deze edelen mee vorm aan de tekst van de Keur van Zeeland, die de rechtspraak op het Zeeuwse platteland regelde. Versies van de Keur zijn niet alleen overgeleverd in Frans (de grafelijke taal van Vlaanderen) en Latijn (de grafelijke taal van Holland), maar ook in het Nederlands (de taal van de ambachtsheren van Zeeland). Over de tekst van de Keur werd tot in detail onderhandeld door de kanselarijen van de Vlaamse en Hollandse graaf, maar ook door de burgraaf en de ambachtsheren van het burggraafschap Zeeland.

Eerste blad van een afschrift (ca. 1325-1350) op perkament van de Rijmkroniek van Melis Stoke. Dit handschrift was tussen 1545 en 1553 in eigendom van de Zeeuwse edelman Jacob van Domburg (ca. 1473-1553), de beruchte burgemeester van Middelburg die een versterkte woning met torens bezat aan de Markt in Middelburg. Voordien behoorde het boek aan zijn in 1545 overleden schoonzoon Jan II van Eijll van wie hij het wellicht in 1532 met de heerlijkheden Oostrum en Spraelandt overnam, toen hij in dienst was getreden van de hertog van Gelre. Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 128 E 3.

Zo zorgde de groeiende interactie tussen bevolking, kloosterscriptoria en grafelijke ambtenaren, kloosters en stadsbesturen, en de lokale elites tot een herkenbare regionale identiteit. Dat blijkt ook uit de stichting van een processie ter gedachtenis van de Slag bij Westkapelle van 1253. In deze processie werden relieken van St. Willibrord, de belangrijkste regionale heilige, stichter van het christendom in Zeeland, vanuit Westkapelle rondgedragen over het hele eiland Walcheren. De processie had een speciale relatie met Middelburg. Na 1300 werd aan de romaanse abdijkerk van Middelburg een hoogoprijzend bakstenen gotisch koor toegevoegd met een hoog oprijzende toren van Doornikse steen. Deze koorkerk met toren was bestemd om te fungeren als mausoleum voor het Hollandse gravenhuis.

In de Romaanse abdijkerk waren in de dertiende eeuw vijf belangrijke Gerulfingers begraven. De allerhoogste in rang was de Rooms-koning, Willem II, die er in 1282 door zijn zoon Floris V was bijgezet. Eerder waren Willems vrouw Elizabeth van Brunswijk en zijn broer Floris de Voogd er begraven. Aan het begin van de eeuw waren Ada van Schotland, dochter uit het Schotse koningshuis, en haar zoon Floris er bijgezet. Alles wijst erop dat het nieuwe koor is ontworpen om de status van de kerk als mausoleum te benadrukken. In 1325 stichtte graaf Willem III een altaar in deze kerk voor de zielen van zijn voorouders. In hetzelfde jaar stichtte hij ook een altaar in de parochiekerk van Zierikzee voor de zielen van al degenen die in de oorlogen tegen de Vlamingen waren gevallen. In deze stad werd na 1304 ook een processie gesticht die tot de overgang van de stad naar de Prins van Oranje in 1576 jaarlijks de Slag tegen de Vlamingen uit 1304 herdacht. In 1574 was het altaar in de abdijkerk van Middelburg al ontmanteld, en dat jaar zal ook de processie van Westkapelle zijn afgeschaft. In die stad verwijst vandaag (vermoedelijk) alleen de jaarlijkse kermis nog naar de oude herinneringsculturen rond de oorlogen om Zeeland. De kermis werd gehouden na afloop van de processie die de herinnering aan de Slag bij Westkapelle levend moest houden.

Voorstelling van het in 1568 verbrande grafmonument van Rooms-Koning Willem II en zijn echtgenote Elisabeth van Brunswijk in de Koorkerk te Middelburg, geschetst door C.A. van Swigchem naar aanleiding van een beschrijving door een zestiende-eeuwse getuige, Le Boucq. Gepubliceerd in E. Dhanens, ‘Het graf van rooms-koning Willem II en de rol van Jan Gossaert in de wederuitrusting van de Koorkerk te Middelburg in Zeeland’, Academiae analecta. Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, 48 (1985) 1, 61-144.

Contacteer ons:

Koninklijk Zeeuws Genootschap der Wetenschappen

Kousteensedijk 7
4331 JE Middelburg
E-mail:
info@kzgw.nl (werkt het snelst)
Telefonisch zijn wij bereikbaar op dinsdag van 9.15 tot 11.45 uur: 0118-654347.